Duitse (Teutoonse) Orde

Alden Biesen, hoofdzetel, met haar onderhorige commanderijen:

Ordingen, Bernissem, Gruitrode, Sint-Pieters-Voeren, Gemert (NL), Siersdorf (D), Ramersdorf (D), Bekkevoort, Luik

Zijn verdwenen: Nieuwe Biesen (Maastricht), Jungen Biesen (Keulen), St-Aegidius (Aken)

Foto's - Des Photos - Pictures (info = verhalende samenvatting)

Interesse in de bouwkundige erfenis van de Balije Biesen? (in het oude graafschap Loon en haar omgeving)

De Duitse Orde werd in 1190 in Akko (Palestina) opgericht als een burgerlijk hospitaalbroederschap, een initiatief van kooplui uit Bremen en Lübeck. Die bouwden daar toen, in een verzengende hitte, met hun scheepszeilen een tentenhospitaal om de zieke en gewonde kruisvaarders van de derde kruistocht op te vangen. Hoe beperkt soms ook, liefdadigheid zou tot op vandaag één van de fundamenten van de Duitse Orde blijven.

Uit nood aan een permanente aanwezigheid van christelijke strijders in het Heilige Land werd de Duitse Orde acht jaar na de stichting als broederschap omgevormd tot een ridderorde. Naast geestelijke zorg en liefdadigheid was vooral de strijd tegen de andersgelovigen het ideaal van de nieuwe orde. Net als haar oudere voorbeelden, de Johannieters en de Tempeliers, bestond de Duitse Orde uit twee takken: ridders en priesters. Beiden waren gebonden door de geloften van armoede, kuisheid en gehoorzaamheid. Zwaard en kruis versmolten in hun hand tot een eenheid.

Tijdens de ambtsperiode van grootmeester Hermann von Salza (1209-1239) nam het aantal ridders flink toe. Dit blijkt onder meer uit de deelname van de Duitse Orde aan de vijfde kruistocht. Aan de succesvolle gevechten tegen de islam nabij Damiette in Egypte (1219-1221) namen ook ridders uit onze gewesten deel, waardoor de Orde ook in de Nederlanden grotere bekendheid verwierf. Om die strijd aan de grenzen van het christendom te financieren kreeg de Duitse Orde in heel Europa allerlei privilegies en onroerende goederen als gronden, huizen enz. ten geschenke. Ook parochies, kapellen en hospitalen werden haar overgedragen, onder meer in de Nederlanden. Op zeer korte tijd werd de Orde een Europese grootgrondbezitter, een multinational avant la lettre.

Om het toenmalige kruistochtenideaal te ondersteunen schonken graaf Arnold III van Loon en zijn zus Mechtildis van Are, abdis van Munsterbilzen, in 1220 aan de Duitse Orde een bedevaartskapel met aanhorigheden in Rijkhoven (Bilzen). Dit bedehuis stond op de plaats waar “biezen” groeiden. Daar bouwden de ridders van de Orde een vestiging uit. De schenking van 1220 kende grote navolging en Alden Biesen groeide uit tot hoofdzetel van de provincie Biesen, die in de loop der eeuwen twaalf onderhorige commanderijen in het Maas-Rijngebied zou tellen. Aan elk van hen waren rijke inkomsten verbonden, die aanvankelijk aangewend werden voor hun strijd, maar vanaf de late Middeleeuwen voor het standmatige leven van de Orderidders.

In 1244 viel Jeruzalem, het spirituele centrum van het christendom, opnieuw in de handen van de islam en in 1291 verloor de Duitse Orde haar laatste vestiging in Palestina aan de moslims. Het zwaartepunt van haar actie werd daarop verlegd naar het Oostzeegebied, waar de Orde al sinds 1230 actief was in haar strijd tegen de “Pruisen” en de Litouwers. Daar zou de Duitse Orde de middeleeuwse geschiedenis mee gestalte geven.

In het Balticum bouwde de Orde een eigen staat uit, de “Staat van de Duitse Orde”, met de Marienburg (Malbork, Polen- foto's van dit en andere ordekastelen in Polen zijn te vinden in het foto-album metseltekens in Polen) vanaf 1309 als hoofdzetel. Vanuit dit ridderbastion bleef de Orde kruistochten organiseren tegen de “heidense” Litouwers uit de wijde omgeving. De 14de eeuw was de glorietijd van deze ridderstaat. Deelname aan zulke “Pruisenvaarten” was in de late Middeleeuwen zelfs dé betrachting van elke Westerse ridder. Die strijd in het Oosten, maar ook de laat-middeleeuwse landbouwcrisis, oorlogsomstandigheden in het Heilig Roomse Rijk en wanbeleid in diverse Ordeprovincies brachten met zich dat de Duitse Orde geleidelijk aan zou “veradelijken”. Voor zusters, (half)broeders en familiares was er in de Orde geen plaats meer. Uit de burgerij waren enkel nog priesters toegelaten. De internationale Ordebroederschap van de 13de eeuw evolueerde in de 14de-15de eeuw tot een federatie van regionale adelcorporaties. De Orde werd uiteindelijk een “hospitaal van de Duitse adel”, d.w.z. een instituut waarin nageboren zonen uit de oude adel standmatige inkomsten (prebenden) konden vinden.

Omstreeks 1361 verliet de Duitse Orde het onveilige en vochtig gelegen Alden Biesen om in de commanderij Nieuwen Biesen, veilig beschut achter de stadswallen van Maastricht, haar nieuwe hoofdzetel van de balije Biesen te vestigen. Daar werd in de volgende decennia een luxueuze landcommanderij opgetrokken. De oude kloostergebouwen van Alden Biesen bleven troosteloos achter. Op de middeleeuwse bedevaartskapel na leek het Ordeverhaal in Rijkhoven afgelopen.

In het Oostzeegebied werd de Staat van de Duitse Orde het slachtoffer van een omsingelingsbeweging van omliggende grootmachten. De slag bij Tannenberg/Grunwald (Stebark in Polen) tussen de Orde en Polen-Litouwen in 1410 was voor de ridderorde het begin van het einde. De Ordestaat werd zwaar belast, maar zijn territorium bleef nog onaangetast. In 1466 kwam het westelijke deel van Pruisen al onder Polen. De volgende eeuw zou de Orde in het Balticum alles verliezen.

De praalzucht van de 15de-eeuwse Biesense ridders bracht de provincie Biesen op de rand van het bankroet. De oude idealen van de stichtingstijd waren ook daar al lang vervlogen. De rijke inkomsten werden niet meer voor het goede doel aangewend, maar wel voor een weelderig leventje en prachtige residenties, zoals Nieuwen Biesen in Maastricht. In 1467 moest in de provincie Biesen een grondige sanering doorgevoerd worden. Zo werd bepaald dat er in de toekomst maximaal nog slechts 20 priesters en 20 ridders opgenomen mochten worden, een maatregel die tot het einde van de 18de eeuw van kracht bleef. Om te kunnen intreden (en dus inkomsten te genieten) moesten de ridders vier adellijke kwartieren of voorouders bewijzen, vanaf ca. 1600 acht en vanaf 1671 niet minder dan zestien. Slechts een heel beperkte groep families in de Maas-Rijnregio kon eeuwenlang de rijke uitkeringen voor zich opeisen.

Na een uitzichtloze oorlog onderwierp grootmeester Albrecht von Brandenburg zich in 1525 aan de Poolse koning. Hij trad uit de Duitse Orde, bekeerde zich tot het protestantisme, seculariseerde de “Staat van de Duitse Orde” en werd de eerste hertog van het “nieuwe” Pruisen. In 1561-1562 stortte ook de heerschappij van de Orde in Lijfland in elkaar. De Duitse Orde bleef enkel nog bestaan in het Heilig Roomse Rijk, met het Frankische Mergentheim als nieuwe hoofdzetel. In dat Rijk telde ze twaalf balijen of Ordeprovincies, waarvan Biesen de tweede rijkste was.

Foto's van de bouwkundige restanten van deze balije Biesen? Zie navolgende diapresentatie.

In 1543 liet landcommandeur Winand von Breill, die onder Karel V nog andere belangrijke functies bekleedde, op het vervallen, maar belastingvrije domein Alden Biesen een majestueuze zomerresidentie bouwen. Die moest vooral ook dienen om de hoge status van deze renaissance-landcommandeur aan te geven. Met de bouw van de klokkentoren was dit kasteel, opgetrokken in de traditie van de laat-middeleeuwse beveiligde waterburchten, in 1566 voltooid. In 1571 werd met de voorburchten begonnen. Alden Biesen was herrezen als een feniks uit zijn as, maar zou tot in de 18de eeuw een permanente bouwwerf blijven.

Door het wegvallen van de heidenstrijd had de Duitse Orde haar doel en dus haar bestaansrecht eigenlijk verloren. Grootmeester Maximiliaan van Oostenrijk gaf haar in 1610 een nieuwe opdracht. Vóór zijn aanstelling tot commandeur moest elke Orderidder in principe drie veldtochten ondernemen in de oorlog tegen de Turken of drie jaar garnizoensdienst verrichten aan de grenzen van het Heilig Roomse Rijk. De meeste ridders behaalden nadien trouwens hoge rangen in de Habsburgse of andere legers. De Duitse Orde behield zo - indirect - haar militair karakter. Als grootmeester koos zij meestal een zoon uit een katholiek vorstenhuis (Habsburg, Pfalz-Neuburg of Wittelsbach), die daarmee zijn aanzien en inkomsten nog vergrootte, maar tegelijk ook de bedreigde instelling onder zijn gezag en bescherming nam. In de 16de-18de eeuw werd de Duitse Orde immers belaagd door de absolutistisch geregeerde staten, waarin haar vele, verstrooide en vaak belastingvrije bezittingen lagen. Door die hoge steun, lobbywerk en compromissen allerhande kon de Duitse Orde zich echter tot het einde van de 18de eeuw handhaven.

In 1616 liet landcommandeur Amstenrade (1605-1634), die de Katholieke Hervorming eveneens toegedaan was, het zogenaamde gasthuis van Alden Biesen bouwen. Daarin hield een priester van de Duitse Orde school voor de omwonende jeugd. De naam “gasthuis” vindt zijn oorsprong in het feit dat die priester ook de rekeningen bijhield van het middeleeuwse hospitium of verblijf voor pelgrims. De inkomsten van die oude stichting werden toen enkel nog gebruikt voor liefdadige uitdelingen. Landcommandeur Schönborn maakte van het gasthuis in 1715-1716 een herberg voor ambachtslui, winkeliers, bezoekers en vreemd personeel. In Alden Biesen was het vaak een komen en gaan van hoge gasten en dus ook van allerlei leveranciers. Zeker als de landcommandeur in Alden Biesen verbleef, was daar leven in de brouwerij.

In 1637 kwam het tot een definitieve breuk tussen de katholieke Duitse Orde van Mergentheim en de protestants geworden balije Utrecht. In dat jaar besliste deze laatste Ordeprovincie immers dat de ridders vrij waren om te huwen. Eigenlijke oorzaak van die afscheiding was het consequent doortrekken van het regionale karakter van de balije: de Staten van Utrecht wilden de Duitse Orde op hun grondgebied onttrekken aan de invloed van de grootmeester. De “Ridderlijke Duitsche Orde, Balije van Utrecht” bestaat in Nederland tot op vandaag nog als adellijk-ridderlijke instelling.