Kluis van Linde (Peer)

Op 23 maart 1716 releveerde Henrick Smets, kapelmeester van de kapel van de Heilige Drievuldigheid in de Linderstraat, 50 gulden kapitale rente, staande op een beemdje bij Cremersdijk, die door Jan Mouwen was geschonken om een klokje aan te schaffen. De kapel bestond toen nog niet lang. Er was een kluis aan gehecht zoals te Deust. De bouw ervan had, zonder de grond, 200 gulden gekost. Ze werd bewoond door Andreas Smeets die de kapel moest onderhouden en de kinderen onderwijzen. In de loop van het jaar 1718 werd het hem te eenzaam en besloot hij in te treden bij de eremieten te Achel. Hij liet de kluis over aan Renier Reymen van Koersel en kreeg van hem 16 gulden voor zijn bezittingen. Reymen was geen kluizenaar want hij was getrouwd met Catharina Reckers. Dat sloot niet uit dat hij zou optreden als schoolmeester en tevens als bewaker van de kapel. Na enkele weken werd het Smeets duidelijk dat de regel van Achel niets voor hem was, en keerde hij terug naar Linde. Hij kreeg echter de kluis en zijn bezittingen niet terug van Reymen en ook zijn vooruitzichten op de kluis van Deust werden niet vervuld.

Pastoor Boels en de inwoners van Linde verweten Smeets dat hij zich gedragen had als eigenaar van de kluis en niemands toestemming had gevraagd om ze over te dragen. Toch waren zij bereid samen met hem een proces in te spannen tegen Reymen. De overeenkomst tussen Smeets en Reymen werd nietig verklaard en korte tijd later bevestigden de pastoor en de inwoners in een brief hun vertrouwen in Smeets en schonken hem de kluis terug om er als kluizenaar in te wonen.

  • Rombout Nijssen (red), Kluizen en Kluizenaars in Limburg, Algemeen Rijksarchief, Brussel, 2002 (de hogere info is hieruit over genomen)