Kluis van Kiewit-Lanaken (Smeetskluis)

Volgens de literatuur bestond de kluis al voor 1770, en was broeder Bertus een werkelijk bestaande kluizenaar.

In de eerste helft van de negentiende eeuw was de kluis eigendom van de familie Breuls, die ook het kasteel van Kiewit in Lanaken bezat. Eduard Breuls liet het kasteel en het landgoed, inbegrepen de kluis, aan zijn dochter Marie-Carolina Breuls na. Haar dochter Marie-Louise de Burosse, verkocht het landgoed in 1919 aan de Firma Bernheim die het geheel verkavelde. De laatste bewoner was Jan Ramaekers uit Lanaken, die de kluis afbrak en de stenen, naar verluidt, gebruikte om een varkenshok te bouwen.

Jules Frère klaagde in 1927 het afbreken van de kluis in erg emotionele stijl aan: 'Even buiten de grens van Gellick, nagenoeg honderd meter op 't grondgebied van Lanaeken, in de diepe eenzaamheid tegen de helling, verscholen in lieve struiken, waarin de vogeltjes keuvelen, zwetsen en kwetteren, omringd van een vijver, knoestige eikenstronken, treurwilgen en slanke dennen, stond voor een paar jaar nog de oude Smeetskluis' met haar strooien dak. Geen mensch kan den tijd meer gedenken toen ze bewoond was door den verwilderden, geheimzinnigen Broeder Bertus, die 's nachts als weerwolf ronddwaalde en wiens lijk door kraaien en ratten werd afgeknaagd. De Romantiek heeft uitgeleefd in onze eeuw van triomferend realisme. Honderden malen richtte de oude schoolmeester er zijn schreden heen, leidde er vrienden en vriendinnetjes naartoe en liet hen op de gekalkte wanden van het enig kamertje naam en datum schrijven, bij de duizenden andere opschriften van vriendschap en liefde. Want daar immers kwamen talrijke liefdepaartjes hun verzuchtingen uitboezemen. De oude heer Ed. Breuls onderhield het kluisje goed, het stond in zijn eigendom en hoorde hem toe; de familie ging er in de zomer 's avonds de thee drinken, maar dat is vele, zeer vele jaren geleden ...'

Een nauwkeuriger beschrijving van de kluis met haar onmiddellijke omgeving vinden we in het werk Broeder Bertus, door de heimat-schrijver Alfons Jeurissen. Dit verhaal uit 1906 speelt zich af in het Zutendaalse gehucht Roelen en de aangrenzende gebieden onder Eigenbilzen, Geluk en Lanaken. Jeurissen tekende uit de volksmond op dat de Smeetskluis eertijds bewoond werd door een zekere broeder Bertus, die leefde van wat de mensen hem toestopten, en wiens lijk ontdekt werd toen het reeds half opgevreten was door de ratten en de kraaien. Vermits de verschijning van de kluizenaar de mensen enige schrik inboezemde, liepen de wildste verhalen over hem. Zo zou hij de streek geteisterd hebben als weerwolf. Die verhalen werden nog lang na zijn dood op uchteravonden aangesneden en het zijn deze vertelsels die de auteur in zijn werk verweven heeft, om zo zijn hoofdpersonage gestalte te geven. Jeurissen moet de plek van de kluis bezocht hebben, want zijn beschrijving van de omgeving strookt volkomen met de werkelijkheid, zij het dat de heide er meer en meer heeft moeten plaatsmaken voor bebouwing. Hij maakte ook een schets van de Smeetskluis.

  • Rombout Nijssen (red), Kluizen en Kluizenaars in Limburg, Algemeen Rijksarchief, Brussel, 2002 (de hogere info is hieruit over genomen)