Lorreinen

1648-1654

De Lorreinse hertog Karel IV, was in 1633 door Richelieu uit Frankrijk gezet en van zijn hertogdom beroofd. Hij verhuurde dan zijn troepen in 1635 aan het Spaanse Gouvernement te Brussel. Het waren vooral de Lorreinse troepen waarmee onze streken geplaagd werden.

Door zijn onhandelbaarheid haalde Karel van Lorreinen zich de afkeuring op de hals van Brussel ‚ de Republiek, het Land van Gullik en van Luik. Door de vrede van Munster in 1648 kreeg hij zijn hertogdom niet terug en vanuit Brussel kreeg hij van de Spanjaarden geen soldij meer voor zijn troepen. Zijn hongerige soldaten wierpen zich als havikken op de plattelandsgemeenten.

Hij verwoestte Borgloon, Bilzen, Hamont, Peer, Beringen (=”puinhoop”), Herk-de-Stad en plunderde Herkenrode, Munsterbilzen en de commanderij Oude Biesen.Gedurende 6 jaar voeren de Lorreinen als een mongolenstorm over Loon.

Zij ontzagen ouderdom noch geslacht: kinderen, grijsaards en vrouwen werden op de meest gruwelijke wijze mishandeld en gemarteld.

Op St-Niklaasdag van 1648 geraakten de huyslieden van geheel de Loonse Kempen, onder leiding van kolonel jonker Kyverberge slaags met de Lorreinen op het grondgebied van Meeuwen. Van de kant van de Huyslieden telde men 367 doden en 294 gekwetsten. Van de verliezen bij de Lorreinen is niets bekend. Zij kwartierden de volgende jaren wel in in Loon en bedreven er de grootste gruweldaden.

In 1654 verdreven de keizerlijke troepen de Lorreinen. Deze weken uit naar het zuiden en werden daarna door Franse troepen definitief verdreven.

Op 25.02.1654 werd de hertog van Lorreinen gevangen genomen en te Antwerpen opgesloten.

In 1595 werd het kasteel te Mechelen-aan-de-Maas volledig opgeknapt door Willem Bex, schatbewaarder van de Prinsbisschop en burgemeester van Luik.

Het kasteel was met zijn stevige muren en grachten met ophaalbrug bestand tegen een kleine belegering. De kleinzoon van Willem Bex, Jean Curtius, huwde met Juliana de Gilteau. Langs deze weg kwam het kasteel in handen van Pierre de Gilteau‚ advocaat te Luik. Diens zoon, Arnold de Gilteau werd drossaard te Mechelen a/d Maas. Hij kwam in 1645 met zijn moeder in het kasteel wonen. Zijn broeder Barthel, kolonel in het leger van de hertog van Lorreinen bracht in 1649 de Lorreinen die van het kasteel van Stein verjaagd werden, bij zijn moeder op het kasteel te Mechelen a/d Maas. Drossaard Arnold, die geen mogelijkheid meer zag om voor de orde in te staan, koos het hazenpad. De Lorreinse legerbende was bij de gevechten te Stein fel geslonken en als aanvulling werden soldaten geronseld. Deze tuchteloze bende ontweek elk gevecht in open veld, mishandelde de plaatselijke bevolking en plunderde straffeloos. Op twee maanden tijd stierven 80 personen door mishandeling, honger of gebrek. Pastoor Bloemendaal schrijft dat de Lorreinen: "grote schade hebben aangericht en grote miserie hebben gebracht, zodat er veel mensen stierven.“

De inwoners van Mechelen a/d Maas wenden zich met hun klachten tot hun grondheer Nicolaas de Micault. Deze liet een protestatie bestellen te Mechelen waarin Barthel de Gilteau en zijn moeder verantwoordelijk werden gesteld voor het leed der Mechelaren. Wetende dat de beschuldigingen van de leenheer, hogeproost van Sint-Servaas, geen loze woorden waren, vluchtte Barthel naar Luik en liet zijn troepen in de steek. Hij verkocht het kasteel in 1652 aan Frederik Magnus‚ Rijngraaf en Prins van Salm. De koopprijs bedroeg 40.000 gulden en twee gouden ketenen van 500 gulden.

Barthel de Gilteau had de zaak goed bekeken, maar de Mechelaren bleven nog langer dan een jaar met de Lorreinen opgescheept. De Rijngraaf stuurde eindelijk een sterk commando uit Maastricht naar Mechelen a/d Maas. Het kasteel werd omsingeld en belegerd. De Lorreinen hadden geen uitweg. Dapper bij het plunderen en beroven van weerloze burgers maar laf in een echte strijd werden zij al vlug totaal verslagen. Hun overste Bassompierre en het grootste gedeelte van zijn soldaten werden ter plaatse gedood. "Naer een hardnekkig gevegt weerd dat Regiment totaliter geslagen, sijnde de overste met het grootste gedeelte op de plaats gebleven.”

In 1900 behoorde het kasteel aan Bernheim en Cie die het lieten slopen. Hubert Warson die aan de afbraak werkte, vond op de eerste verdieping in een schoorsteen een zak met zilverstukken en daarin een zakje met goudmunten. Geld dat waarschijnlijk door de Lorreinen werd geroofd en in een noodsituatie verstopt. Eerlijk als hij was bezorgde Hubert Warson de zak aan de eigenaar van het kasteel. Zijn eerlijkheid werd goed beloond. Hij kreeg één zilverstuk en de zegen van de baas.

- Flor Vanloffeld, Bloedsporen door Limburg, Rampzalige 17de eeuw, Heemkring Eisden, 1988. (tekst boven: M.Gorissen)