Kluis van Vrijhern

De oudste vermelding van een kluizenaar in Riksingen dateert uit 1667. Oorspronkelijk verbleef deze eerste kluizenaar, broeder Geert van Eist, bij zijn bloedverwant Karel Smeets in Riksingen. Rond 1677 bouwde hij een kluis in een bos in Vrijhern, op een stuk grond dat hem daarvoor door de heer van Werm ter beschikking gesteld was. De keuze voor deze plaats was mogelijk ingegeven door de nabijheid van de Sint-Annakapel, die destijds enige toeloop van bedevaarders kende. Broeder Geert verbleef zeker tot 1692 in deze kluis.

De volgende gekende eremiet in Vrijhern is Jacobus Vandenbroeck uit Hasselt, die er rond 1700 kwam wonen. Rond 1703 werd de kluis verwoest. Broeder Jacobus ging driemaal op bedevaart naar Onze-Lieve-Vrouw van Loreto en kreeg van paus Clemens xi de toelating om het kluizenaarskleed te dragen en te leven volgens de gebruiken van de derde-ordelingen van Franciscus.

Op 26 maart 1709 schonk de heer van Werm nog 6 roeden grond, boven op de 4 roeden die hij eerder al aan de kluizenaar had afgestaan. Voorwaarde was dat binnen het jaar een nieuwe kluis gebouwd werd en dat er driemaal per week een rozenhoedje gebeden werd voor de weldoener en zijn familie. Voorts werd gestipuleerd dat, als de kluis niet meer door kluizenaars bewoond zou worden, de goederen aan de armen van Werm zouden overgedragen worden. Nog in 1709 kreeg broeder Jacobus de toelating van het Onze-Lieve-Vrouwkapittel van Tongeren om een Loretokapel op te richten. Van de bisschop van Luik kreeg hij op 10 februari 1710 de toelating om als kluizenaar in de kluis te gaan wonen. Rond 1714 vervoegde een eremiet-priester de broeder in de kluis. Voortaan zouden er in de kluiskapel op weekdagen regelmatig missen kunnen opgedragen worden. Op grond van de bisschoppelijke toelating voor de misvieringen in de Loretokapel van 13 maart 1714, mocht er op zondagen geen mis opgedragen worden.

Na de dood van broeder Vandenbroeck op 17 juni 1715, namen twee eremieten uit de kluis van Rullekoven bij Borgloon, Nikolaes van de Heilige Jozef (Heyaerts) en Dionysius van de Heilige Maurus (Morren), met de toelating van het Tongerse kapittel (23 augustus 1715) hun intrek in de Loretokluis. Zij waren het die begonnen met het geven van onderwijs aan de kinderen van Vrijhern en omgeving.

Achttiende eeuwse kluizenaars: Jacobus Vandenbroeck, ca. 1700 - + 17 juni 1715; Nikolaes van de Heilige Jozef (Heyaerts), 1715 - + 28 december 1732; Dionysius van de H. Maurus (Morren, Nijs), 1715 - + 17 juli 1750; Jacobus Gradts, 1731-1734: daarna vertrokken naar de kluis van Mariëndal in Bree; Hendrik Hubens, 1734 - zeker nog in 1763; Jozef Van Damme; Jozef Swerts (Sweerdts), 1750 - + 10 september 1764; Thomas Bex 1756 - + 1807;

Arnold van Tongelen, 1765-1- 21 maart 1807; Jan Vrancken 13 augustus 1783— 1- ca. 1840.

Vanaf 1756 verbleven er minstens drie eremieten in de kluis en tussen 1783 en 1794 vier.

Tijdens de Franse Periode en de periode van het Verenigd Koninkrijk bleef de Kluis bestaan, omwille van activiteiten van de kluizenaars: onderwijs aan de dorpsjeugd en ziekenzorg. Wel werden de stichtingsgoederen op 15 september 1802 overgedragen aan het Weldadigheidsbureau. De kluizenaars behielden het vruchtgebruik, mits betaling van huurgeld.

Tot 1841 verbleven er vijf kluizenaars en een geestelijke rector. Onder de leiding van Jan Wyngaerden maakte de kluis een grote crisis door, die naar verluidt zowel aan het karakter van deze kluizenaar als aan de onenigheid tussen de Weldadigheidsbureau's van Werm en Riksingen en de kerkfabriek van Riksingen te wijten was. De kluis werd toen gered door pastoor Nartus, president van de Congregatie der kluizenaars.

Een voorname kluizenaar was de eremiet Lambertus Meesters, die in 1844 intrad en stierf op 18 januari 1904 en die zijn leven lang zorgde voor personen met een besmettelijke ziekte. Uit de verslagen blijkt dat door het moeilijke karakter van deze kluizenaar, drie medekluizenaars de kluis verlaten hebben. Zo ging in 1873 broeder Willem over naar Oetsloven. In 1888 waren er drie kluizenaars.

De laatste kluizenaar was Martien Brepoels, die intrad op 10 november 1883 en in 1904 vertrok naar het minderbroedersklooster te Rekem. Daarna werd de kluis door de Commissie voor Openbare Onderstand van Werm niet langer aan kluizenaars, maar aan gewone pachters verhuurd. Het grootste deel van de inboedel werd in 1904 en 1921 verkocht. In 1968 werden de gebouwen verhuurd aan de gebroeders Hansen, die samen met de Vrienden van de Kluis zorgen voor de restauratie en instandhouding van de gebouwen.

GEBOUWEN EN KUNSTWERKEN

De kluis werd gebouwd vanaf 1709, de kapel in de jaren 1709-1714. In 1715 werd er een kleine school ingericht, waaraan later een kleine kostschool toegevoegd werd.

Een beschrijving van de gebouwen in 1740 is te vinden in het werk van G. SIMENON, Visitationes archidiaconales archidiaconatus Hasbaniae in dioecesi Leodiensi ab anno 1613 ad annum 1763, 2, Luik, 1939, 859-860, die zich hiervoor baseert op een stuk uit het Stadsarchief Tongeren, Archief van het Kapittel, 99b, fol. 228-229.

In de tweede helft van de achttiende eeuw werd een zuidervleugel gebouwd met een bovenverdieping voor twee klassen. Uit die tijd dateert ook de calvarie op korte afstand van de kluis. In 1812 werden de strobedekkingen van de daken vervangen door pannen.

LEVENSREGEL

Zie Ph. COENEN, 'Leefregel der kluisbroeders van Vrijhern (1743) in Het Hoeseltse Dorpsverleden, 1985,13,125-138.

De levensregel is ingedeeld in 23 punten, die handelen over:

  • de algemene dagindeling;
  • de afwezigheid uit de kluis;
  • de liturgische vieringen;
  • de aanneming van nieuwe broeders; eten of logeren in een herberg; economische en financiële richtlijnen;
  • de taken van de kluizenaars op het vlak van ziekenzorg, onderwijs en wederzijdse bijstand; de relaties met het Onze-Lieve-Vrouwkapittel van Tongeren en met de pastoor van Riksingen.
  • Sint-Huibrechts-Hern, Kluisstraat 1, Kluis van Vrijhern, Vrijhernkapel, IBE-856
  • Rombout Nijssen (red), Kluizen en Kluizenaars in Limburg, Algemeen Rijksarchief, Brussel, 2002 (de hogere info is hieruit over genomen)