Deusterkapel

R. Nauts citeert de volgende tekst uit een archief over de familie Moors van Peer, waarvan een kopie in zijn bezit is: "Pieter Moors, geboren te Peer den 26 september 1660, is volgens familietraditie de stichter van een kleine kapel op Deust hetwelk nog heden het koorken is van de grote kapel. In het jaar 1687, dus 27 jaren oud zijnde, is hij afgeschilderd, houdende in zijn handen vertonende een fraai Lieve-Vrouwbeeldje" Dit schilderij doelde op de stichting van de kapel van Deust door Pieter Moors. Volgens overlevering in de familie had hij een Mariabeeldje dat in een lindeboom hing, ondergebracht in een kapel. De kapel zou dus gebouwd zijn tussen 1660 en 1687, waarschijnlijk rond dit laatste jaar.

Pieter was de zoon van Hendrick Moors alias Op d'Eust en Margaretha Houben. Hij overleed op 22 september 1703. Zijn oudste broer Jan Moors was geboren op 9 oktober 1647 en gehuwd met Gertrudis Morren Op 26 september 1673. Zij overleefden hun drie kinderen. Gertrudis Morren stierf op 16 september 1722, Jan Moors op 3 oktober 1722.

In 1717 besloten de echtgenoten Jan Moors en Gertrudis Morren de kapel te laten vergroten, waarschijnlijk omwille van de toenemende bedevaarten. Het jaartal is boven de ingangsdeur vereeuwigd. De eerste kapel werd dan het koor van de huidige kapel. Korte tijd later bouwden zij een kluis bij de kapel. De kluizenaar van Linde, Andreas Smeets, drukte immers in 1718 de hoop uit dat hij zijn intrek zou kunnen nemen in de kluis die Jan Moors bij de kapel van Deust aan het bouwen was. Sommigen menen dat deze kluis tegen de zuidergevel van de kapel aangebouwd was.

In 1721 stichtte het echtpaar Moors-Morren bij testament een wekelijkse leesmis in de kapel van half maart tot half september. Zij stelden E.H. Matthias Dreesen, die bij hen inwoonde en de vroegmis bediende, aan tot bestuurder van de kapel en bedienaar van de fundatie. Na diens dood zouden de lasten en baten geannexeerd blijven aan de zondagse vroegmis. Bij Jan Moors en Gertrudis Morren woonde ook hun nicht Helena Bartholomeus. Aan haar werden door de testateurs het huis in de Kerkstraat, waarin zij woonden, en de kapel met aanhorigheden gelegateerd.

Op 16 juli 1731 wendde pastoor Boels zich tot de bisschop. Hij schreef dat er te Deust een grote toeloop van volk was, ook van buiten Peer, met beduidende offergaven. M. Dreesen die al ongeveer tien jaar de kapel bediende en administreerde, had zich volgens de pastoor daarin ingedrongen en beschikte privé over de offergaven en legde er geen rekening van af op Sint-Thomasdag (21 december). Kapelaan Dreesen verklaarde zich akkoord om zijn afrekening van de kapel te doen in tegenwoordigheid van de pastoor.

In 1735 werd E.H. Dreesen pastoor te Kinrooi en Helena Bartholomeus ging met hem mee. Daarom vermaakte ze alle rechten op de kapel van Deust ende de daerbeij geleghen ermytagie aan de parochie Peer. Pastoor Dreesen beweerde ook na zijn vertrek het recht te behouden op het beheer van de fundatie. Dit werd aangevochten door de pastoor en door de magistraat van Peer. Tegen de uitspraak van de officiaal van Luik ten gunste van Dreesen gingen zij in beroep bij de nuntius te Keulen. Uiteindelijk werd een minnelijke schikking getroffen op 19 mei 1735. E.H. Dreesen zou afzien van alle rechten op de kapel en de fundatie maar hij kreeg van pastoor Boels en de magistraat van Peer 300 gulden als vergoeding en 700 gulden voor de proceskosten.

Vanaf eind 1769 werd er elke maandag gedurende heel het jaar een mis gelezen op grond van een legaat van 45 gulden per jaar van kanunnik Sebastiaan Van de Cruys in zijn testament van 5 november 1731. De kapel werd vooral druk bezocht op tweede Paasdag en tweede Pinksterdag door de herders uit de omgeving; men sprak dan van Herderkensmerkt. Die van tweede Pinksterdag bleef bestaan tot 1991; toen waren er maar een paar mensen meer met wat schapen en geiten en de legaten voor de mis waren uitgeput.

Drie kluizenaars zijn bekend:

  • Frederik Smeets, overleden in 1779;
  • Jan Matthijs Willems. Hij vroeg na de dood van Smeets de administratie van huis, school en kapel van Deust. De magistraat, als krachte van cessie hebbende over de administratie der kapelle en annexe wooninge, accepteerde hem op 7 december 1779 om huis en hof te bewonen en te gebruiken om aldaer suyverljck, gestigtich ende deuchtsaem te woonen en te leven onder bepaalde voorwaarden. Er werd hem een jaarlijkse vergoeding van 10 gulden toegekend. De pastoor van Peer was op deze raadzitting aanwezig en verklaarde zich akkoord. Hij mocht de kluizenaar later nog andere voorwaarden opleggen en hem opzeggen als hij in gebreke bleef. In dezelfde zitting werd E.H. Godfried Huveners aangesteld als kapelmeester voor drie jaar. Op 5 mei 1781 werd zijn mandaat voor de kapel van Deust en van Sint-Job voor één jaar verlengd. Op mei 1782 was E.H. Bartholomeus Derkoningen kapelmeester. Hij liet aan de magistraat weten dat er 'een hoek nieuw dak' moest gelegd worden op de kluis en dat er twee grote ramen dienden geplaatst te worden in het koor van de kapel. De magistraat duidde burgemeester Loos aan om met de kapelmeester en de pastoor de nodige reparaties en vernieuwingen te laten doen. J.M. Willems overleed te Peer op 10 juli 1807, 64 jaar oud. Hij was de zoon van Willem en van Petronella Bogers. Op 27 december 1788 was hij lid geworden van de Broederschap van de Gelovige Zielen in de kloosterkerk van Peer;
  • Adriaan Sterckhoff, geboren te Beek over de Maas op 14 september 1793 als zoon van Christaan en van Cornelia Stass, overleed te Peer op 1 maart 1860, 67 jaar oud. Hij werd door de bevolking 'mon freerke' genoemd. Na zijn dood werd de kluis afgebroken op verzoek van pastoor-deken Peeters van Peer (1868).
  • Erpekom (Peer), Deusterstraat, Deusterkapel, IBE-80647
  • Rombout Nijssen (red), Kluizen en Kluizenaars in Limburg, Algemeen Rijksarchief, Brussel, 2002 (de hogere info is hieruit over genomen)