Kluis van Smeermaas

Op 17 april 1681 schonk de weduwe Mechtelt Rogiers een stuk grond aan de Gemeenstraat, de huidige Oude Heirbaan, aan bakker Jan Veugen uit Maastricht, om een kapel ter ere van de Heilige Anna te bouwen. Deze kapel kwam in 1684 of 1685 tot stand. Zoals elders zocht men een eremiet om de kapel te verzorgen en te bewaken. Daarom schonk Jan Veugen de kapel op 20 november 1692 aan Henricus Mullers von Tresenbergh uit het Duitse Nordhausen. Hij beloofde bij de kapel op eigen kosten een kluis bij te bouwen en er als kluizenaar te leven volgens de derde regel van Sint-Augustinus. De kluizenaar kreeg hiervoor op 4 januari 1693 de toelating van Jan Philippe Eugène de Merode, heer van Pietersheim. De heer behield zich het recht voor om na de dood van de kluizenaar de kluis aan een andere kluizenaar te geven. Bovendien mocht hij de kluizenaar, indien die zich niet goed zou gedragen, weer wegsturen. De kluizenaar mocht niet bedelen en geen grond verwerven, behalve voor een klein tuintje. Blijkbaar zag ook de stadsmagistraat van Maastricht heil in de bouw van een nieuwe kluis in het nabijgelegen Smeermaas.

Op 9 april 1696 wees zij de kluizenaar 2000 bakstenen toe voor de bouw van de kluis. Daarna blijft het in de officiële bronnen decennialang stil over de kluis van Smeermaas en haar bewoner. In een goederenregister van de predikheren van Maastricht, staat een situatieschets uit 1724 van een aan de kluis grenzend stuk land van de predikheren, met een tekening van de kluis. In 1725 barstte een bom, toen de 70-jarige Henricus Mullers aangeklaagd werd voor sodomie. Hij werd gevangen genomen, maar met de hulp van één van zijn slachtoffers ontsnapte hij uit de gevangenis. Nadat hij opnieuw gevangen genomen was, lukte het hem een tweede keer te ontsnappen, waarna hij uit de omgeving wegvluchtte. In 1727 en 1731 liep er in Sittard een onderzoek tegen Mullers voor gelijkaardige feiten. Om de gerechtskosten te dekken werd de inboedel van de kluis op 21 augustus 1725 openbaar verkocht.

De volgende kluizenaar was Jacob Gidloo, die van 1728 tot 1736 ondersteuning kreeg van de armentafel. In 1736 verbleef er een tweede kluizenaar, broeder Nicolaes, maar blijkbaar is hij niet lang in de kluis gebleven.

Inwoners van Smeermaas richtten in 1740 aan de vicaris-generaal het verzoek om in de kapel op zon- en feestdagen de mis te laten lezen. Het verzet van zowel de pastoors van Lanaken, van Veldwezelt en van Neerharen, als van de heer van Pietersheim, leidde er toe dat dit plan geen doorgang vond.

In 1770 kwam Willem Philip Caris in de kluis wonen om Gidloo te helpen en te verzorgen. Gidloo stierf op 27 januari 1774, nadat hij zijn bezittingen, waaronder de inboedel van de kluis en enkele gronden, aan Caris had overgemaakt.

Willem Gans bleef geen kluizenaar, maar hij bleef de kluis wel bewonen. Hij huwde op 15 november 1778. Hij werd aangesteld tot gerechtsbode van Pietersheim en later ook tot veldwachter. Op 14 januari 1798 werd hij tot een gevangenisstraf en een boete veroordeeld omdat hij ondanks het verbod daarop, elke avond in de kapel de rozenkrans voorbad.

Op 14 mei 1799 meldde de commissaire du directoire van het kanton Mechelen aan zijn overheid dat hij de kluis van Smeermaas had opgemeten. Volgens zijn verslag was zij 24 voet breed (7,20 m.) en 40 voet (12 m.) lang, en in slechte staat. Wellicht werd de kluis niet afgebroken, maar verbouwd tot woonhuis. De woning is in de volksmond tot op de dag van vandaag de kluis blijven heten. Zij werd van 1988 tot 1990 verbouwd voor de familie Duynstee-Van de Ven.

  • Lanaken, Smeermaas , op de hoek tussen Kluisstraat en de Oude Heerbaan