IJskelders

Via de Grieken brachten de Romeinen de traditie van ijskelders tot bij ons. Ook zij bewaarden sneeuw en ijs, op grote schaal. De technieken voor de bouw van deze bewaarplaatsen haalden ze uit het Oosten en verspreidden ze tot in onze streken. Men groef een cirkelvormige put, vulde die met sneeuw/ijs en bedekte het geheel met isolerend stro. In geschreven bronnen is er ook sprake van ondergrondse ijsplekken. IJs ophalen, transporteren en bewaren bleef een moeilijke en dure onderneming. IJs was dan ook een luxeproduct voor welgestelde mensen.

Hoe het in de middeleeuwen met ijskelders zat, is nog voer voor veel onderzoek. In de 15de eeuw (her)ontdekten Arabieren sneeuw en ijs als bron van afkoeling, en via hen Spanjaarden en ook Italianen. Kwam het doordat men opnieuw kennismaakte met de Grieks-Romeinse bronnen? Of had het te maken met de nieuwe voorliefde voor gekoelde dranken, niet toevallig eerst in warme landen en later in het Noorden? Klopt dit verhaal van de verspreiding van zuid naar noord wel? Ook hier is dus nog meer onderzoek nodig, met als belangrijke vraag: was er al dan niet continuïteit?

In de 16de en 17de eeuw begint dan het verhaal van 'onze' ijskelders, dat tot in de 20ste eeuw duurt. Misschien introduceerden Italiaanse kunstenaars, ambachtslui en architecten de al meer gesofistikeerde ijskelder in West-Europa, bijvoorbeeld toen de liefhebster van gelati en sorbets Catharina de Medici nog vóór 1550 uit Firenze als koningin naar Frankrijk kwam en ijsjes aan het Franse hof een rage werden. Later bracht Henriëtta Maria (1609-1669) de nieuwe mode mee uit Frankrijk naar Engeland. Daar werden ijskelders in de landschapsparken met al hun folly's (bizarre bouwwerkjes) een prestigekwestie.

IJskelders waren vooral een fenomeen uit het dagelijkse leven van de hogere standen. Geschreven bronnen uit onze streken van vóór de 19de eeuw bevatten er maar weinig informatie over. Een zeldzame keer is er sprake van in een document uit een familiearchief of in een kadaster. Toch dateren de oudste historische bronnen over ijskelders in België van begin 17de eeuw, maar dan in een stedelijke context. De Vlaamse primeur is voor Leuven, met in de stadsrekeningen van 1673-1674 de rubriek 'Oncosten int maeken vanden ijsput in St-Joris hoff'. De oudste bron over de ver- en aankoop van ijs komt dan weer uit de stedelijke 'ijsput' van Brugge, waar de stad in 1828 een kleine ijskelder met een capaciteit van 45 m³ verpachtte aan particulieren: een bakker, een beenhouwer, ...

Wat de distributie van het ijs betreft, vertellen de bronnen dat er zeker in de 19de eeuw een belangrijke handel was vanuit noordelijke, ijsrijke landen (zoals Noorwegen) naar grote bewaarcentra in onze streken, zoals naar de oude ijskelders van Brussel (Sint-Gillis). Vandaar werd het ingevoerde ijs verspreid naar kleinere stedelijke ijskelders. Deze vorm van distributie beleefde rond 1850 een hoogtepunt.

Vanaf de periode na de Eerste Wereldoorlog, en zeker na de Tweede Wereldoorlog, raakten ijskelders in onbruik als opslagruimtes voor ijs. IJs werd dan al een hele tijd kunstmatig geproduceerd in ijsfabrieken (vanaf de jaren 1860). Sommige families kochten nog een tijdlang ijs in die industrie en bewaarden het vervolgens nog altijd in hun ijskelders. Maar aangezien ijs nu permanent te koop was, verminderde dat gebruik geleidelijk. Later kwamen er overal koelkasten en diepvriezers. Zij maakten koudweg een definitief einde aan de enige functie van de ijskelder.

Veel ijskelders stonden sindsdien leeg of dienden hoogstens nog als opslagruimte, speelplaats of afvalput. In veel gevallen werden ze vergeten. Véle werden gesloopt of veranderden met de jaren in een ruïne waar de natuur het van de mens overnam.

  • Cool! Van Ijsberg tot winterhotel, Ijskelders in Vlaams-Brabant, Dienst Erfgoed, 2016.
  • Godelieve van Zavelberg, De Leuvense stadsijskelders en de tolhuizen aan de Brusselse Poort, Jaarboek van het Leuvens Historisch genootschap VZW IV-2009, pag. 9-99, Leuven, 2009.
  • IJskelders in Wikipedia

IJs oogsten

Het ijs in de meeste ijskelders kwam van vlakbij, namelijk uit lokale vijvers, grachten, beken, riviertjes, ... Je kon het ijs dankzij een goede isolatie en bijvoorbeeld een bijkomende laag stro tot twee jaar lang bewaren, maar doorgaans vond de 'ijsoogst' elke winter opnieuw plaats. Dat was op kasteeldomeinen het werk van de hovenier en zijn ploeg. Veel winters werk was er toch niet en blijkbaar was de sfeer vaak uitbundig. In de zomer moest diezelfde hovenier zorgen voor een vlotte afvoer van het smeltwater en een droog klimaat in de ijskelder. Dat kon dankzij het afvoerkanaal en door de ventilatieopeningen open te zetten.

Goed voor gebruik

Het was ook de hovenier die op kasteeldomeinen het ijs uit de ijskelder in manden of met een kruiwagen bracht naar het kasteel of landhuis. Op die momenten was het belangrijk dat er in de kelder zo weinig mogelijk buitenlucht naar binnen stroomde. In de keuken kon men het ijs nog even bewaren in houten koelvaten, wijnkoelers, 'ijskasten'. Het werd gebruikt om in warme periodes eetwaren fris houden (vooral vlees en vis, maar ook zuivel), voor de bereiding van ijscrème (in onze streken vanaf de 16de eeuw, eerst in de hogere kringen) en om dranken en gerechten te koelen.

Medicinaal ijs

Dokters schreven het gebruik van ijs voor tegen bepaalde kwalen, zoals ontstekingen en zwellingen. Het was een van de sociale taken van de adel ijs af te staan als daar voor medicinale doeleinden nood aan was. Ook ziekenhuizen hadden ijskelders voor eigen gebruik.

Patissiers

Stedelijke ijskelders in privé-eigendom zijn in een aantal gevallen verbonden met brouwerijen, maar ook met producenten van snoepgoed en frisdranken, en van roomijs, sorbets, patisserie, ... Die laatste producten waren al in de 19de eeuw te koop bij banketbakkers. En zij hadden ijs nodig om die producten fris te houden. Vandaar de band tussen al dat lekkers en ijskelders in steden.

Oneigenlijk gebruik

In ijskelders werd in de eerste plaats ijs bewaard, geen bederfbare waar. De vergelijking met een ijskast of diepvriezer klopt dus niet helemaal. Maar uit de 20ste eeuw hebben we wél nogal wat getuigenissen die het tegendeel lijken te beweren: in de ijskelder van het Linterpoortkasteel vond je appels uit de boomgaard vlakbij, in die van het kasteel van Schiplaken werd geschoten wild bewaard. Niet toevallig was toen de eigenlijke functie van ijskelders - het bewaren van ijs - aan het verdwijnen of al verdwenen. Door hun typische eigenschappen bleven ijskelders echter handige ruimtes. Ook om er andere dingen dan ijs in te bewaren. Vandaar dat 'oneigenlijke' gebruik.

Put met Koepel: graaf- en metselwerken

De meeste Vlaamse ijskelders zijn in essentie een (half) ondergrondse constructie die met een kunstmatige heuvel of overwelving is bedekt. Een gang leidt naar de eigenlijke kuip. Dat type komt uit Spanje en Italië en komt het meest frequent voor in het gematigde klimaat van West-Europa. Veel mensen schatten Vlaamse ijskelders ouder in dan ze in werkelijkheid zijn. De meeste bewaarde exemplaren zijn immers 19de-eeuws. De ruimte waarin het ijs wordt opgeslagen, bevindt zich grotendeels onder het maaiveld. Ze heeft vaak de vorm van een omgekeerde kegelvormige put, is gemetst in baksteen en dikwijls met lokale natuursteen afgewerkt. Ze wordt bekroond met een koepel (heel soms een dubbele koepel). Sinds de oudheid is dat een klassieke constructie om een cirkelvormige ruimte af te sluiten.

Het gewelf is doorgaans één steen dik, al komen ook dubbele wanden voor, die zorgen voor extra (lucht)isolatie. Een afvoerkanaal voert het smeltwater af, en omdat voor kwaliteitsvol ijs droge lucht belangrijk is, voeren ventilatiegaten de vochtige lucht af.

De capaciteit van ijskelders schommelt sterk: tussen 15 en 100 kubieke meter. De diameter van de opslagruimte bedraagt 2,5 tot 7 meter diameter, en de diepte/ hoogte gaat van 5 tot maar liefst 12 meter. In de isolerende laag aarde bovenop het bouwsel worden wel eens bomen geplant die voor schaduw zorgden en zo vermijden dat er warm zonlicht op de koepel valt.

Sluizen

De gang naar de kuip is twee tot tien meter lang en heeft ook een gemetseld tongewelf. Hij is meestal recht en voorzien van een 'sluissysteem' met twee of meer sasdeuren: een buitendeur, een deur bij de toegang tot de 'kuip' en vaak nog één of zelfs meer extra deuren in de gang. Die deuren bleven nergens bewaard, wel de sporen ervan: resten van hang- en sluitwerk, sponningen, blauwe hardsteen.

FolIy's

IJskelders behoren soms tot de folly's die je in Engelse landschapsparken aantreft. Hun functie en basisstructuur zijn dezelfde, maar ze spelen daarnaast ook een esthetische rol. Zo zijn ze 'bekroond' met allerlei constructies: tempels, portieken, paviljoentjes, pagodes, klokkentorens, piramiden, imitatiegrotten...

Richtlijnen en varianten

Voor de bouw van ijskelders - en ook voor hun toegang - waren er richtlijnen, maar hier werd creatief mee omgegaan. Er zijn regionaal bepaalde gelijkenissen in de types, maar er zijn ook verschillen per streek. Traktaten en handleidingen over 'de ideale ijskelder' moeten dan ook met een korrel zout worden genomen. Er zijn dus varianten: ijskelders met een spiraalvormige of kromme gang, met een dalende of stijgende gang, ... Ijskelders met een tongewelf tot op de bodem of met een eivormig troggewelf als dakconstructie. Ijs-kelders met rondboognissen in de wanden om er gereedschap in te plaatsen. Ijskelders met fantasierijke vormen...