Helshovenkapel

Gerard, broer van graaf Arnold IV van Loon, richtte ca. 1254 een kapel met een hospitaal op ten behoeve van doortrekkende pelgrims. De kapel lag langs de oude Romeinse heirbaan naar Tongeren, de latere Romeinse Kassei, op het kruispunt met de verbindingsweg van Gelmen naar Hoepertingen. De bediening van deze stichting liet hij over aan de hospitaalridders van Sint-Jan-van Jeruzalem of de johannieters. In 1255 nam Hendrik van Gelre, elect prins-bisschop van Luik de kapel van Hellensvort of Helshoven onder zijn bescherming en verleende toestemming om er erediensten op te dragen. Hoeveel leden van de johannieters in Helshoven verbleven, is niet geweten. In 1295 verhuurde de abdij van Averbode 2 bunder land aan de prior en de broeders van Helshoven.

Lang heeft de priorij van Helshoven niet onder de johannieters geressorteerd, vermits zij hun goederen in1317 aan de commanderij Bernissem (Sint-Truiden) van de Duitse Orde verkochten. De koop betrof 23 bunder akkers en weiden, alsmede het begevingsrecht van de kapel. In een latere fase kwamen er nog eens 6 bunder akkerland en een lijfrente van 6 mud rogge bij. De koopsom bedroeg 3 oude grote ponden per bunder. Aan deze transactie zijn een vijftal oorkonden gewijd. In 1352 liquideerde de commanderij van Bernissem een erfrente die op de kapel rustte.

In de volgende twee eeuwen heeft de kapel van Heishoven bijzonder weinig archiefsporen nagelaten. Omstreeks 1574 werd de kapel door ronddolende troepen verwoest, zoals op de gevelsteen van de gerestaureerde kapel aangegeven werd. Welke impact deze verwoesting had is niet geweten. Zo weten wij ook niet of er nog een bedehuis stond tussen 1574 en 1661. In dat jaar werd de restauratie van de kapel voltooid onder impuls van Edmond Godfried von Bocholtz, landcommandeur van de balije Alden Biesen (1654-1690).

Op 3 april 1674 richtte Gerard van Deventer een verzoek aan landcommandeur von Bocholtz om naast de kapel een kluis te mogen oprichten en tevens gebruik te mogen maken van de kapel, hetgeen hem toegestaan werd. Iedere kluizenaar werd voortaan door de landcommandeur, als begever en eigenaar van de kapel, aangenomen. Uit de aannemingsvoorwaarden blijkt dat de kluizenaars vooral de kapel moesten onderhouden. Volgens de aartsdiaconale visitaties werden wekelijks in de kapel een aantal gefundeerde missen opgedragen. In 1709 gebeurde dit door de kapelaan van Groot-Gelmen, nadien blijkbaar door minderbroeders van Sint-Truiden. In 1714-1715 rees er een geschil met deze paters over de betaling voor hun diensten.

In een aantal gevallen was in voor de bediening van de erediensten. Hij kreeg hiervoor een vergoeding uit de kas van de commanderij Bernissem. Dit bleek in 1793 plots een groot probleem te zijn, vermits de toenmalige commandeur graaf van Hoensbroek zoveel schulden gemaakt had, dat er geen geld was om kluizenaar Frederik Wilkens voor zijn diensten te betalen.

Gerard van Deventer was eerder al kluizenaar te Lantremange in de provincie Luik geweest. Na hem kwamen achtereenvolgens: Egidius Delvaux (+ Helshoven, 1693); Steven Vrancken (1693 - 1709); Jan Pansaerts (1709 - + 1729); Johannes Baptist van den Boyenhoven (+ 1717); Hubert Balthazar Willems (1735 - + 1745); Emmanuel Massart (+ 1763); Petrus Petri (1750 - + 1767); Willem Guffens (+ 1779); Johan Jozef Clayckens (1779 -1791, + 1811); Frederik Wilkens (vermeld in 1785-1793).

In 1796 werden de kapel en de kluis gesloten. Na de opheffing van de Duitse Orde in onze gewesten kwamen de kapel van Helshoven en de kluis toe aan de Burgerlijke Godshuizen van Berlingen, later het Bureel van Weldadigheid. In 1817 kwam broeder Pieter Kubben (1785-1869) zich als kluizenaar te Helshoven vestigen. Hij huurde de kluis van het Bureel van Weldadigheid van Berlingen. Hij verzorgde zieken en het gaf onderwijs aan de plaatselijke jeugd. In 1852 kreeg hij het gezelschap van broeder Andreas Gielen (1826-1908), de laatste kluizenaar van Helshoven. Als kluizenaar genoot deze bij de lokale bevolking faam als volksgenezer.

In 1921 werd het vervallen complex door de heren Ulens en Godin gekocht en vervolgens aan de kerkfabriek van Groot-Gelmen geschonken. De vervallen kluis werd in 1925 afgebroken. De kapel werd later gerestaureerd.

De kluizenaars behoorden tot de Derde Orde van Sint-Franciscus. In de aannemingsvoorwaarden van de kluizenaars door de landcommandeur van Alden Biesen vernemen we dat zij naast het onderhoud van de kapel en haar toebehoren, ook instonden voor de loffelijcke vermeerderinge van de devotie aldaer.

De kapel van Helshoven is eigendom van de kerkfabriek van Groot-Gelmen. De huidige kapel dateert uit 1661 en werd in 1925 gerestaureerd. In dat jaar werd de bouwvallige kluis naast de kapel afgebroken. In 1944 werd de kapel door een vliegende bom beschadigd. In 1955 en in 1966 werd zij hersteld. In 1995 werd een nieuwe restauratie uitgevoerd. Bij opgravingen in 1955 werden de resten van een waterput, alsook enkele skeletten en een gewelfd graf teruggevonden naast de kapel.

De kapel is een kleine zaalkerk van drie traveeën met vijfzijdig koor onder een afgestuit zadeldak. Het gebouw is opgetrokken in baksteen met hoekblokken en lijstwerk in zandsteen. De kapel werd bij KB van 23 april 1974 geklasseerd.

Waar eertijds de kluis stond is thans een bloemenperk aangelegd met daarin het beeld van de laatste kluizenaar Andreas Gielen.

  • Hoepertingen (Borgloon), Helshovenstraat 23, O.L.Vr van-de-Blije-Vrede-kapel (Helshovenkapel), IBE-31946
  • Rombout Nijssen (red), Kluizen en Kluizenaars in Limburg, Algemeen Rijksarchief, Brussel, 2002 (de hogere info is hieruit over genomen)