Begijnen en Bogaarden

Begijnen en begaarden (of bogaarden) zijn resp. vrouwen en mannen die leefden als alleenstaanden en deel uitmaakten van een soort vrije lekengemeenschap binnen de Rooms-katholieke Kerk. Hun patroonheilige was de heilige Begga.

In 1311 trof de kerk op het concilie van Vienne maatregelen tegen 'ketterse bewegingen' (gezien niet aangesloten bij de officiële kerk) in begijnse kringen. De bisschoppen in de Lage Landen verdedigden het orthodoxe van de begijnen waardoor ze van de verschillende pausen vrijstellingen verkregen en ze hun gemeenschappen verder konden uitbreiden. Begijnen werden hier geduld wanneer ze vrijwillig samenvoegden in conventen of begijnhoven onder leiding van kloosterlingen of een priester. De begijnhoven werden door een muur omgeven en tussen zonsondergang en zonsopgang van de buitenwereld afgesloten. De begijnen leefden er een godvruchtig leven onder leiding van een grootmeesteres en gehoorzaamden aan de statuten die door de bisschoppen werden goedgekeurd.

In tegenstelling tot kloosterzusters, die eeuwige geloften aflegden, verklaarden de begijnen enkel om voor een bepaalde tijd sober, in kuisheid en van hun eigen vermogen of verdiensten te zullen leven. Ze waren vrij om uit te treden om te huwen waarbij ze zes weken voor de huwelijksvoltrekking het begijnhof moesten verlaten. Het begijnhof bevatte jonge meisjes, ongehuwde vrouwen van alle leeftijden en weduwen. Jonge meisjes werden aan de begijnen toevertrouwd om er onderwijs te krijgen.

In Lummen geeft het kadasterplan in het gehucht Genenbos nog steeds als plaatsnaam: 'begijnhof' weer, naast de Begijnhofstraat. Ook in Maaseik was er een begijnhof, net als in Halen.

Begaarden of bogaarden verbleven in Sint-Truiden en Zepperen.

In Maaseik was er een begijnhof buiten de wallen dat in 1482 in de as werd gelegd.

Vrouwen uit Koersel-Beringen werden elders begijn vooral in Diest. Lokale toponiemen verwijzen nog naar hun eigendommen: begijnen van Peer, Begijnenbeemd, Begijnenblook, Begijnenbroek, Begijnenhof, Begijnenland, Begijnenlandvoetpad, Begijnenveld, Begijnenveldeken (Mennen-Vanlook-Burny, Koersel, Van Neusenberg tot Spiekelspade, Limburgse studies, Wijer, 2013). Vrouwen uit Herk-de-Stad trokken naar Diest of Sint-Truiden en deden schenkingen aan die begijnhoven.

Op de kaarten van het primitief kadaster van Herk-de-Stad vind je een aantal lappen grond onder de verzamelnaam Begijne Beussen (ook Bennebeussen). In het ancien régime komt die naam voor als “beijne busschen” : oudste vermelding in 1479! Hierdoor gingen een aantal mensen denken dat er in Herk-de-Stad ook een begijnhof was. Dit blijkt niet zo te zijn geweest (met dank aan Annie Leemans).