Oeterslovenkapel

De Mariakapel kwam tussen 1145 en 1177 in het bezit van de Orde van het Heilig Graf. De prior van de priorij van Wimmertingen-Henegouw bij Hasselt, benoemde de bedienaar. Dit was ofwel een kanunnik van de orde of een seculier priester. In 1466 werden de kapel en de woning vernield omdat opstandelingen onder leiding van Raes de la Rivière er zich in verschuild hadden.

De gebouwen werden later weer heropgebouwd. In 1594 ging het eigendom over aan de kanunnikessen van Sint-Elisabeth te Luik. Hun kapittel bleef er de eigenaar van, tot het in de Franse Tijd afgeschaft werd. Volgens de verslagen van de visitaties in de zeventiende eeuw verwaarloosden de kanunnikessen de kapel en ook werd de eredienst er niet altijd verzorgd.

Hereswitha vermeldt volgende kluizenaars: broeder Remithz in 1642; broeder Petrus Hofmeesters, vermeld in 1712; broeder Petrus Willems, zeker kluizenaar vanaf 1756 tot aan zijn dood op 3 februari 1764; broeder Hendrik Delidt, die de kapel en kluis pachtte vanaf 1765, en vanaf 1775 de kluis van Holt bewoonde; de gebroeders Jacobus en Martinus Tits die de kluis in 1768 van Delidt overnamen. Deze laatsten droegen de kapel, kluis en gronden in 1801 over aan het Bureel van Weldadigheid van Borgloon, dat haar daarna aan kluizenaars verhuurde.

Dans vermeldt voor de negentiende eeuw: Cornelius Daenen, overleden op 24 maart 1826; Petrus Vangeleer, die stierf op 31 maart 1845; Johannes Daenen, die stierf op 7 juni 1847; Johannes Van Cosen, die stierf op 2o januari 1849; Willems Nicolaes overleed op 27 november 1878. Hij was van 1873 tot 1878 kluizenaar te Vrijhern. De laatste kluizenaar, Lambert Lowet, stierf in 1895. Uit de verslagen van de pastoor blijkt dat hij de kluis slecht onderhield en te veel omgang had met leken. Hij kon moeilijk met zijn gezellen om. Zo deed hij in april 1894 E. Duvivier met geweld uit de kluis zetten. Duvivier vertrok daarop naar Vrijhern.

De kluis werd afgebroken na de Tweede Wereldoorlog en vervangen door een sacristie.

De mooie barokke kapel dateert uit de zeventiende eeuw. De kapel bezit onder meer een merkwaardige piëta, de Zoete Nood Gods, zes bidbanken en een kruisbeeld uit het begin van de zestiende eeuw.

Er is weinig bekend over de kluisactiviteiten. Dans deelt mee dat de gebroeders Tits koper bewerkten en school hielden. De kluizenaars stonden ook in voor het onderhoud van de kapel en voor de ontvangst van de pelgrims. Willem Nicolaes verzorgde in 1866 choleralijders.

  • Berlingen (Wellen), Oeterslovenkapel, IBE-32580
  • Rombout Nijssen (red), Kluizen en Kluizenaars in Limburg, Algemeen Rijksarchief, Brussel, 2002 (de hogere info is hieruit over genomen)