Recesboek Beringen-1654

"Waarachtig relaas van de belegering en plundering van de stad Beringen door de Condéërs.

De vreemde troepen van de Lorrein Condé en ook andere (legerbenden) hebben enkele maanden als vijanden doorgebracht in het Land van Luik en het graafschap Loon met plunderingen en vernielingen in steden, kastelen en dorpen, waar ze maar konden. Deze troepen hebben zich in de loop van de maand januari laatstleden (1654) op de Kempen geworpen en de stad Herck belegerd en bestormd. Dit was de oorzaak waarom de ambtsdragers, burgemeesters en raad van de stad Beringen met het oog op het vervullen van hun plicht spoedbrieven stuurden op de 18de van vernoemde maand naar de Heer de Meling, drossaard van Loon en verblijvende te Hasselt. Zij wezen hem op het gevaar dat hen bedreigde en vroegen hem 100 à 200 soldaten te sturen onder leiding van een degelijk officier om het wapenbedrijf te bevelen en om richtlijnen te geven aan de burgers en de vluchtelingen met het oog op een gemeenschappelijke verdediging. Deze brieven bleven evenwel zonder resultaat, zoals blijkt uit het antwoord op datum van de laatste dag van voornoemde maand.

Op de genoemde dag werd de stad aangemaand zich over te geven aan de wapens van de Prins de Condé en garnizoen te aanvaarden. Dit geschiedde door kapitein Lurart vanwege graaf Brielle, veldmaarschalk van de Condé. Een tweede maal gebeurde dit op I februari door kolonel Bremme en een derde maal, 's anderendaags, door de genoemde kapitein. Terecht haalden de burgers ter verontschuldiging aan dat hun plicht hen noopte tot trouw aan Zijne Doorluchtige Hoogheid hun Prins. Evenwel door erge bedreigingen gedwongen en met de bedoeling tijd te winnen, vroegen zij uitstel om aan Zijne Doorluchtige Hoogheid hun voorstel per brief over te maken en te wachten op onderrichtingen daaromtrent, in het andere geval zouden ze genoopt zijn zich te verdedigen. De Lorreinen waren door dit antwoord vertoornd en terstond stelden zijn hun geschut op rond 10 uur in de morgen en beschoten de stad met drie bronzen kanonnen, zulks de hele dag en de hele nacht, zodat ze een bres schoten in de stadsmuur om deze te bestormen. De burgers en de vluchtelingen, die vernomen hadden dat gedurende de nacht de Wurtembergse troepen zich vervoegd hadden (bij de Lorreinen) en inzagen dat hun toestand uitzichtloos was en er geen hoop bestond de gevraagde hulp te verkrijgen, waren genoodzaakt zich over te geven in de overtuiging aldus een plundering van de stad te vermijden. Met het oog hierop stuurden ze de meijer en de secretaris van de stad (naar de Lorreinen) en gaven zich over mitsgaders een middelmatig niet overtalrijk garnizoen en onder eervolle voorwaarden, die gewoonlijk onderhouden werden volgens het volkenrecht en de krijgsregels geldig onder ware vijanden.

Maar in weerwil van het gegeven woord deden de Lorreinen twee regimenten ruiterij de stad binnentrekken, met name het regiment genoemd de Condé met als commandant Brielle en het andere geheten Bremme. Zij ontwapenden de inwoners. Daarna begonnen ze hen te mishandelen, te slaan, verwondingen toe te brengen en ieder bij middel van folteringen en doodsbedreigingen te dwingen tot losprijzen, die zijn middelen te boven gingen. Inderdaad: de Lorreinen hadden nog twee regimenten voetvolk binnen de stad gebracht, één uit het corps de garde van de Condé met als commandant D'Aumont en een ander met Saint-Rhuin aan het hoofd. En omdat de meeste burgers geen geld bezaten om in de losprijs te voorzien, werden de enen gedwongen voor de anderen in te springen en hun toevlucht te nemen tot hun vrienden uit de dorpen van het land. Bovendien werden de vluchtelingen gedwongen hun dieren twee- of driemaal terug te kopen, vooraleer zij Beringen verlieten. De schendingen van de kerk en de plunderingen van gewijde voorwerpen, gewaden en meubels, terugkoop van de klokken middels 400 pattakons - klokken die later smolten in de brand - en andere weerzinwekkende daden door deze barbaren begaan, zouden ongelooflijk zijn voor degenen, die er geen getuigen van geweest zijn. Overigens Brielle en Bremme dreigden met vuur en zwaard, indien de burgers niet onmiddellijk voor hun vrijkoping 3000 pistolen leverden. Wat moesten de arme verslagen burgers aanvangen met deze onmensen? Met alle mogelijke middelen trachtten zij hen weg te krijgen en wat hen restte van leven en huizen te redden. Zo bekwamen ze dat de pistolen in pattakons werden omgezet. Zes dagen lang hielden zij zoektocht in de naburige dorpen om de 1000 pattakons bij elkaar te brengen, die werden neergeteld. En toch namen de losbandigheid en de beledigingen van (en door) officieren en soldaten toe. Alle ladders en lederen emmers, zowel van de stad als uit het eigen bezit van de burgers, werden stuk geslagen en verbrand in het corps de garde, ondanks klachten en verzoeken, neergelegd bij voornoemde Brielle, wegens gevaar van brand.

De laatste februari 1654 ongeveer rond 11 uur in de morgen raakte een schuur, de gevaarlijkste plaats van de stad, in brand. De onmensen wilden deze brand doen doorgaan voor een accident, hoewel hij opzettelijk werd gesticht door lui van hun troepen. Tot overmaat van ramp zagen de nog overblijvende burgers hun huizen in de vlammen opgaan zonder dat ze water of een ander blusmiddel konden aanbrengen bij gebrek aan ladders en emmers. Ondertussen deden soldaten te paard de ronde van de vesten om te beletten dat de burgers de stad verlieten en dat de boeren, die uit de naburige dorpen in groten getale waren komen toelopen om naar de brand te kijken de stad binnengingen. Met pistoolschoten deden ze hen terugwijken. Intussentijd plunderde het voetvolk wat er de ongelukkige burgers nog aan meubels overbleef. Dit gebeurde terwijl de burgers trachtten hun meubels in veiligheid te brengen. De brand nam uitbreiding op verschillende plaatsen. Rond 3 uur in de namiddag lagen heel de stad en de kerk in as samen met het grootste gedeelte van de stadspoorten. De razernij van de barbaren was nog niet ten einde: ze hebben de nog overeind staande muren van de gebouwen vernield en neergehaald, de bevloering opgebroken, de grafplaten in de kerk opgetild en tallenkante met allerhande instrumenten het kerkhof omgewoeld. Na de brand heeft dit voortgeduurd gedurende veertien dagen. Schuldigen waren: het garnizoen, dat zich in de buurt had teruggetrokken en ook nog andere troepen, zowel Wurtembergers als Ieren, die om een eind te maken aan hun razernij 3 mannen vermoorden, die ze nog in de puinen hadden aangetroffen. Toppunt van hun rampspoed is geweest dat de burgers van Beringen uitgeplunderd werden en dat er verwoestingen werden aangericht op 7 april na de vrede van Tienen, door de troepen van Wurtemberg en het garnizoen van Outre-Meuse, wat hen tot aan de rand van de wanhoop heeft gebracht".

(Recesboek van Beringen 1654).

Vertaling van Franse, overgenomen uit: Piet Lauwers, Het wrede optreden van "Lorreinen" in 1654 te Peer en Beringen, uit Kiosk 68, maart 2012, jrg 18/1, Heemkunde Beringen.